La Gomera is een veel kleiner, groener en kneuteriger eiland. Bij aankomst staat een Mariñero op de steiger te wachten om ons in de box te leggen. Gelukkig is dit er eentje die zich niet teveel bemoeit met onze manoeuvre en zich vooral bezighoudt met het faciliteren van een warm onthaal op het eiland. Het havenkantoor is reeds gesloten en zal twee dagen later, na een hele hoop siësta’s wel weer een keer open gaan. Dat proberen wij braaf, maar ook twee dagen later blijkt het kantoor nog altijd verlaten en op slot te zitten.
We hebben bij aankomst gelukkig wel een pasje gekregen voor de toegang en doden de tijd dus met het ontdekken van het eiland. We gedijen er goed en wandelen door het grote national park bijna een hele dag van zandvlakte naar loofbos en oerwoud. Het is merkbaar dat we wat op hoogte zitten, want tijdens de stukken omhoog praten we weinig. Waar het vlakker is, of naar beneden loopt hebben we het over van alles en nog wat, van ons avondeten tot de grote vragen des levens. We zijn er zelfs zó druk mee, dat we op een gegeven moment onderaan een lange top naar de kaart kijken en er achter komen dat we een half uur hogerop een afslag hebben gemist. Teruglopen staat ons tegen en we hebben genoeg tijd, dus verlengen we de wandeling en cirkelen we met een grote boog weer terug omhoog naar de dropoff.
La Gomera is een vrij extreem eiland met een extreme kust. Zeker in vergelijking met de andere eilanden. Het is een beetje alsof hier ooit een enorme zuil heeft gestaan de ruimte in die vlak boven zeeniveau is afgebroken. De kliffen gaan recht omhoog en er zijn maar een paar dorpen, die worden verbonden door drie wegen over de toppen van de kliffen. De busrit zelf is al een attractie. Over de drie grote wegen gaan dus ook maar een paar buslijnen. De enige tijd die je bij de bushaltes vindt is de vertrektijd uit de hoofdstad. Hoe lang de bus er vervolgens over doet om bij jouw halte te komen hangt af van de hoeveelheid langzaamrijdende toeristen in Fiat 500’s. De Formule 1 zou eens moeten gaan scouten op dit eiland, want de bestuurders van deze bussen rijden op deze smalle weggetjes, waarvan Google Maps zegt dat je 90 mag, daadwerkelijk 90 gemiddeld. Menig huurauto gaat onderweg dan ook aan de kant om de bumperklevende bus te laten passeren.
Het eindstation is Playa del Rey. Een beroemd en berucht dorp (met playa) waar een kolonie hippies zich in grotten omheen heeft gehuisvest. We kopen bij de supermarkt wat gekoelde blikjes en een zakje chips, nadat we op een terras tien minuten vergeefs hadden zitten wachten op een jong meisje die in haar eentje de tent draaiende probeerde te houden, en wanen ons in het paradijs als rond de zonsondergang een jambé begint te slaan en we in het warme zand naar een kabbelende zee kijken.
Zowel de weerkaarten, als de verhalen die wij hebben gehoord over ankeren op de Canarische Eilanden lijken op deze baai geen vat te hebben. Onze onzekerheid over ankeren op de Canarische Eilanden is voorlopig dus van de baan en we besluiten de volgende dag hier naartoe te varen en ons anker neer te gooien.
De volgende morgen heeft Jen bootvrij en doe ik de check-out bij het havenkantoor. Dat bleek achteraf overigens in een heel ander gebouw te zitten dan waar de bordjes ons naartoe verwezen. Ik haal een laatste boodschap en loop de terugweg langs de roeisteiger. Want jawel, voor iedereen die zich zorgen maakt over onze wilde zee-avonturen: Op La Gomera gebeurt elk jaar iets dat onze avontuurlijkheid in grote mate overschaduwt. Elk jaar vertrekken hier enkele tientallen roeiboten met één, twee, of vier bemanningsleden om de oceaan over te roeien.
In bootjes die net iets groter zijn dan een flinke bijboot ploeteren zij dag en nacht tegen de elementen. Wij hebben het als zeilers met onze windvanen, AIS en zeilen dus maar makkelijk. Het is een kwestie van zitten en wachten tot je er bent, wellicht met nog een klein hoofpijndossier omdat er iets breekt. Deze mensen roeien de oceaan over! Een col van de buitencategorie. Vol ontzag en een beetje verbaasd zie ik hoe de enthousiaste roeiers in hun laatste dagen voor vertrek alles nog moeten organiseren. Ik hoor bij de ene boot uitgelegd worden hoe de GPS werkt, en bij de andere hoe de satelliettelefoon werkt als je in een zware storm “binnen” wil zitten. Binnen is hier een groot begrip. Bij deze boten zit er zowel aan de boeg als achtersteven een luik met een hok waar je opgevouwen net in past.
De roeier in mij maakt een buiging en de zeezeiler in mij fantaseert even hoe het zou zijn om een dagje op zo’n schuitje te zitten, maar ik ben blij als ik aan het eind van de kade kan omdraaien en het comfort van ons stalen fregat weer mag opzoeken. Een uurtje later varen we uit en worden we door een aantal roeiers een goede vaart gewenst. Vanaf ons luxejacht wensen we hen hetzelfde toe en varen we richting een hopelijk magische ankerplek.
Het zeilen rondom de eilanden valt telkens vies tegen. Van het ene, op het andere moment word je van je sokken geblazen, om nog geen vijftig meter verderop weer in een totale windstilte te zitten, die zich laat afwisselen met een wind van 180 graden de andere kant. De fok gaat al snel weer in en de drie cilinders van onze Yanmar bewegen vrolijk op en neer. Het grootzeil houden we gereefd op om het heen en weer zwiepen van de boot een beetje tegen te gaan en op de stukken waar wel wind is nog een beetje te profiteren.
Het is een heel spektakel om langs deze grillige kust te koersen en dat effect wordt alleen nog maar groter als we de ankerbaai tegemoet varen waar het moet gebeuren. De bootjes zijn, zowel in de verte als van dichtbij, speldenprikjes in vergelijking met de kliffen waaraan ze liggen. We worden er allebei een beetje stil en opgelaten van als we het grootzeil naar beneden halen en een rondje varen over de ankerplaats om een goede plek te vinden. De kust loopt hier, net als de klif erachter, steil op en we komen dus op nog geen honderd meter van het strand op ruim 13 meter water te liggen als we het anker uitgooien. Het is windstil en een hele lichte swell wiegt ons heen en weer terwijl de zon ondergaat.
Als we de volgende ochtend wakker worden schrikken we bijna van de plek waar we liggen. We zijn niet weggedreven (gelukkig), maar waren allebei alweer vergeten hoe hoog de klif is. Als ik mijn hoofd naar buiten steek en over de reling kijk zie ik een blauwgestipte vis verderop zwemmen en kan ik tot mijn verbazing onze ankerketting vanaf de boot bijna helemaal tot het anker 30 meter verderop zien liggen. Het water is kraak- en kraakhelder.
Jen blaast de sup op en pakt haar duikbril. Ik vlieg een paar rondjes met de drone en spring er dan achteraan. Ik kan mij als kind wel helder water herinneren, maar zó helder heb zelfs ik het zelden gezien, ik denk dat het gemiddelde zwembad een stuk troebeler is. Al snorkelend zwemmen we naar de rotsen en zien onze eerste onderwaterwereld van deze reis. Van een echt spektakel is hier geen sprake, maar we zien veel verschillende kleuren vissen die tussen de stenen hun maaltijd proberen te verzamelen. Op een rots zitten we even in de zon en kijken we naar Luwte met op de achtergrond een oneindige horizon.
We zwemmen terug richting de boot en gaan naar het anker toe, duiken onder de kiel door en ik inspecteer het roer en de schroef. Alles ziet er pico-bello uit. De antifouling voor zeegaande schepen die er in Nederland onder is gegaan doet haar werk goed. Ik heb sinds ons vertrek nog geen borstel aangeraakt en alles is helemaal schoon. Alleen op de schroefas vind ik een paar brutale pokken die ik met een plamuurmesje en een paar keer diep inademen zo heb verwijderd.
Het is een lagune waar je een andere levensvorm zo voor je ogen ziet ontstaan. Ver weg van de massa, op een magische plek, maar in de buurt van een winkel voor de noodzakelijke spullen. De realiteit van deze plek is alleen ook dat je aan de ene kant misschien beschutting hebt van een mooie hoge klif, maar achter je ligt de oceaan. Een plotselinge verandering van de wind of golven kan deze serene plek zomaar veranderen in een duivelse plek.
Wij besluiten na twee dagen dan ook dat we het niet te lang moeten rekken hier. Dit slaan we op als een parel van de wereld waar Luwte en haar bemanning even heeft mogen genieten en die herinnering moeten we eren. Er is een klein weervenster naar La Palma, waar we inmiddels met hulp van de Modus Vivendi toch een ligplaats hebben kunnen regelen in de zogenaamd volle haven.
De overtocht naar het volgende eiland is zo’n 60 mijl en dat is nét iets te lang om het als dagtochtje op de planning te zetten. We besluiten dan ook om ’s avonds met het laatste beetje licht te vertrekken, met als doel ’s ochtends vroeg de haven binnen te lopen. Morgenmiddag gaat de wind flink aantrekken en dan willen we binnen zijn. Inmiddels weten we dat de weermodellen zeer slecht zijn in het goed inschatten van wind tussen de eilanden, dus bij de voorspelde 18 knopen hoog aan de wind tellen we gerust nog een tiental op.
Als we vertrekken kunnen we ons er haast niets bij voorstellen. Playa del Rey is geruisloos. Geen swell, geen wind. We varen uit en merken zodra we de eerste rotspunt voorbij zijn dat de deining in begint te zetten en de wind aantrekt. Terwijl ik naar voren loop om het zeil te hijsen met het eerste rif er in, besluiten we meteen maar voor het tweede rif te gaan. Nog geen tien minuten later vliegt het water over dek en stuift het op van de toppen van de golven. Met de motor bij maken we wat hoogte tot we aan de bovenkant van Gomera zijn en vallen dan af richting La Palma. We merken snel dat we veel eerder hadden moeten wegvaren van het eiland, want zodra we over de duizend meter diepte zitten, wordt de zee alweer lang en de wind minder vlagerig.
Luwte springt en duikt van golf naar golf. Het is pikkedonker en dan worden de golven voor je gevoel al snel een stuk hoger en bozer. Jen slaapt eerst, hangt wat rond en wisselt mij daarna af. Ik kan niet goed slapen, maar probeer wel even te rusten. Op ons bankje lig je zo goed als tegen de scheepsromp aan en hoor je het water een paar centimeter van je vandaan schuimen en suizen. Hoe gek het ook klinkt is dat het meest geruststellende geluid dat Luwte kan maken en het overstemd het regelmatige bonken en stampen van de boeg. Ik doezel even weg, net lang genoeg om Jen daarna af te wisselen en te besluiten dat ik daarna niet meer hoef te slapen. We maken veel meer snelheid dan we hadden verwacht, en waar we mikten op zonsopkomst, lijkt het een nachtelijke entree te worden.
Voor Jen speelt de film net even anders af. Het liefkozende geruis van het water langs de romp overstemt niet het bonken van de boeg en het sidderen van de verstaging. Met een flinke slagzij en een vloer die dan ook nog eens onder je voeten vandaan probeert te zakken is de rit oncomfortabel en spannend. Het is een soort Ying-Yang balans tussen ons twee op zee die zich heen- en weer meandert. Als het rustig is kan Jen namelijk met veel vollere teugen genieten van het leven op zee dan ik, terwijl ik dan juist ongeduldig word. Als de zee zich onstuimig opstelt sta ik op scherp en ben ik alleen maar in het hier en nu, terwijl bij Jen dan juist de wat-als-gedachten meer omhoog komen. Gelukkig wisselen we elkaar af en komen we netto altijd in het midden uit.
In het donker bestuderen we samen de pilot voor Santa Cruz de La Palma. Het is een smalle en kleine industriehaven met daar achter een dam die moet worden geopend om de jachthaven in te kunnen. Port Control oproepen is vanwege de grote schepen die er ook manoeuvreren noodzakelijk. Met de huidige windrichtingen en deining zullen we tot in de havenmond moeten doorzeilen voordat we een beetje beschutting hebben en ik naar voren kan om het grootzeil weg te bergen.
Het is 3.30 uur:
“Port Control La Palma, Port Control La Palma, this is sailing vessel Luwte, sailing vessel Luwte, do you read me, over?” Zegt Jen over de marifoon.
Geen reactie. We wachten even om de dienstdoende verkeersleider een slok koffie te laten nemen en herhalen ons bericht:
“Port Control La Palma, Port Control La Palma, this is sailing vessel Luwte, sailing vessel Luwte, do you read me, over?”
“Bon dia sailing vessel oeté està bueno bonito jamono serano calimero! Hasta luego de pego!”
Verder dan “bon dia” en een naam die fonetisch iets wegheeft van Luwte komen we niet, maar er is geen andere scheepvaart zichtbaar dus gaan we stoïcijns verder met onze kant van het verhaal:
“Bon dia! We are approaching from the East and we are two miles out. We expect to enter the harbour in twenty minutes. Are we clear to come in, or is there any traffic?”
“No traffic” Krijgen we kortaf terug.
“Ok! Muchos gracias e bon dia!”
“oeté està bueno bonito jamono serano calimero! Welcome to La Palma, enjoy your stay and don’t forget to call the marina to open the gate!”
We zijn gezegend en mogen naar binnen. Het voordeel van de nachtelijke binnenkomst is dat er geen veerponten varen en toevallig komen- of gaan er ook geen cruiseschepen deze nacht. We mogen dus alle tijd en ruimte nemen om naar binnen te varen. En daar zijn we blij mee.
De haven van Santa Cruz de La Palma ligt praktisch op de bovenkant van een ravijn dat zich onderwater diep uitstrekt. Slechts een mijl voor de kust peilt de kaart nog meer dan 500 meter diep en pas een paar honderd meter voor de pier weet onze dieptemeter de bodem weer te vinden. Dit zorgt ervoor dat de aanlandige golven pas op het aller-allerlaatste moment de bodem raken en dus zo ongeveer bij de pieren plotseling omhoog worden geduwd. Gelukkig heb ik voor de zekerheid een wat ruimere bocht om de pier bedacht, want als we daar voorbij varen zien we hoe we met de motor bij zo goed als stil komen te liggen door de zuiging van de branding naar buiten toe. Een golf later worden we met acht knopen opeens heel hard naar het strand geduwd en weten we bijna surfend tussen de pieren te komen, waar het direct rustig is.
Terwijl we onze lijnen klaarmaken en de balletjes ophangen begint het te regenen. We besluiten toch maar onze regenjassen en broeken aan te trekken, ook al zijn we er bijna, en zijn onszelf meteen dankbaar als het een paar minuten later met bakken uit de lucht komt. Wel meteen het zout weer van dek..
De Mariñero die ’s nachts dienstdoet heeft dit duidelijk als bijbaan. We moeten ons bij binnenkomst eerst melden bij de meldsteiger, die wat ongunstig ligt in deze rommelige haven. We varen rustig richting de steiger, waar hij gebaard dat Jen haar lijn moet gooien. In een moment van vertwijfeling luistert ze en werpt de lijn keurig in zijn handen. Binnen een seconde heeft hij het voor elkaar om deze strak om een kikker te leggen, terwijl ik net aan mijn manoeuvre wil beginnen om de achterkant bij te draaien. Dat doe ik door op het laatste moment een flinke dot gas achteruit te geven, terwijl we nog vooruit bewegen. Op die manier kan ik de boot aan onze bakboordzijde altijd perfect langs een steiger krijgen, maar dan moet de punt niet opeens strakgespannen naar de kant getrokken worden.
Het gaat allemaal met niet zo’n vaart, maar het is toch jammer om stuurloos toe te kijken hoe de boeg richting de steiger wordt getrokken zonder dat je er nog invloed op hebt. Jen springt nog de steiger op en duwt ons af, wat de schade beperkt. De Mariñero kijkt toe terwijl hij de lijn belegd en mijn kant op wil komen om mijn lijn ook te doen. Dat kan ie mooi vergeten en ik spring zelf meteen op de kant om mijn lijn zelf te leggen.
Nadat we onze verzekeringspapieren hebben laten zien mogen we naar onze box. Ik wil even pas op de plaats en een plannetje maken, onze lijnen organiseren en de balletjes goedhangen, maar de Mariñero staat op de steiger in de gietende regen te wachten tot wij van de meldsteiger wegvaren, zodat hij ons weer kan helpen. We proberen nog duidelijk te maken dat we liever zonder “hulp” varen, maar daar weet hij geen raad mee. We gooien los en spreken onderling af dat we hem, hoe lullig ook, gewoon buiten spel zetten bij de box. Als we eenmaal liggen ben ik toe aan een borrel, waarna ik naast Jen in bed kruip en we allebei in een diepe slaap belanden.
De haven is van oudsher in het beheer van de Real Club Nautico de La Palma, maar is door de club overgedragen aan een nieuw te ontwikkelen project. Om toch de nautische band in stand te houden, mogen liggers, zowel ligplaatshouders als passanten, gebruikmaken van de faciliteiten van de club. En dat gaat er bij de Real Club net iets royaler aan toe dan wij in Nederland van een haven gewend zijn. Met twee fullsize zwembaden, een sauna, fitnessruimte, vergaderruimtes en een eigen restaurant voelt het een beetje alsof we tussen de high society members van La Palma huppelen.
Er is ten opzichte van zeventien jaar geleden niets veranderd. In het zoute buitenzwembad leerde Olivier zo’n beetje zwemmen en ontwikkelde Florentine onze onderwater-inktvis-zwemtechniek, waarmee we ons eigen record elke dag weer verbraken. En ik kwam hier voor het eerst in aanraking met het fenomeen vrouw in mijn leven. Een Nederlandse jongedame van een jaar of zestien zeventien was hier haar pasgeleden liefdesverdriet aan het verwerken en luchtte haar hart dag na dag bij de elfjarige Rorik.
Aan de bar van de sociëteit onderhandelen Jen en ik over het aantal dagen dat we een auto huren. Ik weet er uiteindelijk vier uit te slepen, waardoor we veel tijd op het asfalt kunnen verwachten. De witte Fiat 500 met zwart-wit lederen bekleding wordt een dag later uit de stalling gehaald en brengt ons het hele eiland over. We bezoeken de in 2021 uitgebarsten vulkaan die een lavastroom dwars door bewoond gebied heeft achtergelaten. We zien huizen waarbij de lavastroom door de achtertuin is gestroomd en zien restanten van gebouwen waar de lava dwars doorheen brandde. De borden met “pas op, heet gesteente” maken een lugubere indruk op de asfaltweg die dwars over de lavastroom is gelegd om Noord- en zuid van het eiland weer met elkaar te verbinden. De top in de verte dampt nog na.
Het landschap van de in 1971 gebarsten krater is begaanbaar voor bezoekers. Drie uur lang lopen we door een apocalyptisch zwart landschap met rode, witte en groene accenten. Naast het pad zien we de restanten van een borrelende lavaketel die spontaan lijkt te zijn uitgehard, alsof tijdens een uitspuwing de tijd is stilgezet totdat alles was afgekoeld. Beneden aan de berg staan twee vuurtorens waarvandaan een lijnbus weer omhoog terug rijdt naar de plek waar de auto staat. We vechten omstebeurt tegen de slaap en houden elkaars hoofd overeind.
Het noorden van La Palma is minder apocalyptisch, maar even magisch, met natuurlijke zwembaden die uit eerdere uitbarstingen zijn ontstaan en dichtbegroeide dampende bossen waar eenbaanswegen ruimte moeten bieden aan tweebaans verkeer. Gelukkig nemen de meeste verstandige mensen de grotere wegen die een stuk sneller over het eiland kronkelen. De middagen en avonden besteden we borrelend met de Modus Vivendi en de mannen van de Belafonte, één van de weinige Nederlandse schepen die Jen nog niet op haar radar had.
En dat is ook niet zo gek, want hun route laat zien dat het bootje overal wel naartoe wil. In plaats van afzakken naar het zuiden zijn zij deze zomer naar boven getrokken, tot Spitsbergen, om vervolgens via Schotland en Ierland af te zakken naar Madeira en La Palma. We kijken vol bewondering naar de beelden die ze van het Noorden laten zien. Het ontsteekt iets bij ons en de volgende dag in de auto bespreken we mogelijke routes om op de terugweg niet de zuidelijke, maar juist de Noordelijke route via Schotland, Faeröer en Noorwegen te nemen. Dat is misschien niet de “ruime wind achterover leunen” route, maar zelfs daar worden we enthousiast van. Voorlopig hoeven we nog niet te kiezen, maar deze route staat momenteel nog steeds hoog op ons lijstje met opties.
We leveren na vier dagen onze auto weer in en keren terug naar ons bootleven. Het is tijd om ons klaar te maken voor de volgende sprong naar het zuiden.
Een zuidelijke wind en deining gooit roet in het eten. De haven van Santa Cruz de La Palma is aangelegd op de heersende noord-oostelijke wind die hier bijna altijd waait. Maar vanaf vandaag is het tijd voor de tweejaarlijkse zuid-swell. De steigers en de bootjes beginnen te bewegen en trekken onregelmatig aan elkaar. Als je op de verbindingssteiger gaat staan zie je golf na golf onder de planken door lopen. Die middag leg ik nog een paar extra elastische lijnen om de kikkers en verwacht ik dat het wel goedkomt. Morgen lekker aan de boot klussen.
Bij het aanbreken van de morgen worden we wakker in een hele andere film. De nacht gaf meer deining en meer rukken aan de lijnen. Mijn vader vertelde gisteren nog over hun ervaring aan een kade op de Azoren, waar de zwaar uitgevoerde lijnen van de Palustris één voor een als snaren sprongen en ten slotte de kikkers uit het stalen dek trokken. Een paar uur later word ik wakker van een ondefinieerbaar geluid en een knak. Mijn angst komt uit en ook bij ons zijn er twee bolders uit het staal getrokken. De bouten zijn domweg doormidden gegaan.
Dat maakt je meteen sitting duck. Met twee bolders minder op juist de cruciale punten worden de opties om de boot goed vast te houden aan de steiger opeens heel beperkt. Aan onze kielkast zitten zware ogen van 10 millimeter staal, die gaan dienen als middenbolder. Voorop neemt de ankerlier het over van de bolder op de punt. Ik voel aan de overige kikkers dat er ook beweging op lijkt te zitten en verdeel meer lijnen naar onder andere onze davits.
Voor nu liggen we weer vast, maar hebben we een volgende uitdaging. De lijnen lopen nu niet meer zoals normaal langs weinig tot geen randjes, maar gaan dwars over onze voetlijst, langs ons dekhuis en langs elkaar. Al binnen een paar uur zie ik dat schavielen voor zowel de lijnen, als de boot een serieus probleem gaat worden. De eerste lijnen zijn al gesprongen als we die avond besluiten dat we hier niet kunnen blijven liggen, laat staan de boot goed kunnen voorbereiden. Met elk uur dat we hier liggen zie ik een halve dag herstelwerk voor mijn ogen verschijnen. Buitengaats ankeren is geen optie, dus we moeten naar zee.
Ook die nacht zijn we in de weer met lijnen die schavielen, losraken, en twaalf ton boot die door een golf wordt opgepakt en met een ruk tot stilstand moet worden gebracht. Dat we Luwte in voorbereiding op de Kaap Verden en de Carieb tot de nok toe hebben volgestouwd helpt niet op dit moment. ’s Ochtends beginnen we met de laatste voorbereidingen, maar het rukken aan de lijnen maakt dit nog een grotere uitdaging dan je voortbewegen op zee. Op zee beweegt ook alles, maar zijn de bewegingen dynamisch, dit is meer als een botsauto die telkens een halve meter vooruit en een halve meter achteruit knalt.
Tegen het eind van de middag zijn we moe, flink chagrijnig op de situatie, en zijn alle kapotgetrokken onderdelen in een paar lagen epoxy gezet om alles waterdicht af te sluiten. Jen heeft al balancerend toch nog vier maaltijden voorgekookt en bedingt bij het havenkantoor een korting door te vertellen dat we veel schade hebben. We vinden het wel welletjes. We eten nog snel even wat, ruimen de laatste spullen op en kijken nog één keer naar het weer. Het ziet eruit alsof we de eerste anderhalve dag wat onstuimig weer krijgen en dat de passaatwind dan flink gaat blazen. Een sportief tochtje dus, maar wel bezeild en alles voelt beter dan hier blijven liggen.
Een Franse delegatie met een stuk of tien kinderen ziet ons klaarmaken voor vertrek en biedt aan om even te helpen losgooien. Het is wat ongemakkelijk, omdat we inmiddels in een soort spinnenweb van lijnen liggen die één voor één moeten worden losgemaakt. Met elke lijn die we loshalen worden de andere zwaarder belast en ik vrees dan ook voor knappende lijnen, of nog meer losvliegende bolders.
Bij de laatste lijnen is het even spannend. Zodra je los bent lig je niet meer te rukken aan de steiger, maar de deining rolt nog altijd door de haven heen. Onze balletjes aan bakboord worden even goed fijngeknepen tegen de exorbitant brede buurman die naast ons ligt, maar de laklagen blijven gescheiden. Ik vaar achteruit en wacht op het goede moment om vooruit gas te geven en te draaien. Op het moment dat ik dat doe zitten we precies op de top van een golf en worden we plotseling naar achteren gezogen richting het schip dat achter ons ligt. Het is al hartstikke donker, maar toch zie ik een zwart rookpluimpje achter ons verschijnen als ik vol gas het roer dwars gooi en we op een paar decimeter na de zonnepanelen bij de andere steiger wegdraaien. We varen de poort der verdoemenis door en zitten meteen op zeegang als we al onze lijnen nog moeten bergen, maar liever hier dan in de stinkhaven. Hier hebben we de tijd en de ruimte om rustig op de golven te gaan liggen.
Zo cirkelen we nog een minuut of twintig in de havenmond van Santa Cruz voordat we het zeegat kiezen. Het is bewolkt en donker. Op de AIS zien we geen andere schepen. We liggen in de luwte van het eiland, dus er is geen wind. Slingerend pruttelen we naar diep water, op zoek naar rust en wind. Ons volgende waypoint ligt zo’n 850 mijl naar het zuiden op de Kaap Verden. Een bitterzoete nasmaak is wat ons rest. Jen zegt dat ze niet meer naar die verdomde eilanden met die Venturi’s, Mariñero’s, en Siësta’s hoeft. De tijd zal het leren..
Hi Jenny en Rorik,
Mijn Kersthriller heb ik binnen. Vol spanning en plezier heb ik jullie verslag gelezen. Ja voor mij is dat echt een thriller.
Maar wat zijn jullie heldhaftig en dapper.
Wens jullie mooie feestdagen en super 2025.🍾
Groet Marja
.wat een spannende reis hebben jullie toch ik genoot van jullie verhaal
Wat schrijven jullie onwijs leuk! Leest heerlijk weg.
Leave a Reply